De zwarte ruige regen,
die de hemel op haar knieën dwingt.
Waar licht en donker strijden.
Windkracht door de zeilen zingt.
Waar spanten angstig kraken.
Zwaar geslag het eiken tergt.
De zee haar gal blijft braken,
in grove woede wrakken bergt
Nu baard en spieren dijken bouwt,
basalt en klei de golven temt.
Een vissersschip haar ruste houdt.
De havenkom, wat drijft beschermt.
Zuyderzee. De haven die haar raakt.
Hier ligt zeil en eiken veilig aan.
Maar daarvoor is `t schip niet ooit gemaakt.
Ze lonkt, weer tot haar op te gaan.