“Je doet het voor de toekomst en de natuur.” Ze kijkt mij doordringend en emotioneel beladen aan. Het lijkt alsof ze hoopt op een knellend geweten en een spontane huilbui van mijn kant. Ik speel nog even mee met een zogenaamd brok in mijn keel. Maar nee, het huilen breekt mij niet uit. Integendeel zelfs, hoogste tijd om af te ronden.

Al enkele weken leeft er een zwanengezin rondom de sloot en rondweg vlak bij mijn raam. Een groot deel van de dag zie ik enkele gezinsleden deftig voorbij zwemen alsof ze eindelijk de erkenning hebben gekregen die bij hun adellijke afkomst hoort. Een beetje heen en weer zwemen en het verkeer ophouden, dat is kortweg wat hun adellijke polderfunctie inhoud. Naast een vader en moeder, zijn er drie grijswitte zwanen die duidelijk nog moeten leren wat de omgangsregels rondom deze drukke N-weg zijn. Met enige regelmaat staat er een jonge zwaan ander halfuur lang te blazen naar elke auto die voorbij komt.

Regelmatig lopen de jonge zwanen over de weg heen en weer met een uitstraling die auto’s zou moeten afschrikken. Ik herken een vergelijk van terrasjes in Laren of Lage Vuursche waar soms een Gooise dame met haar kin omhoog uit een Q8 klimt en irriterend langzaam de weg oversteekt naar haar gorgelende vriendinnen. Ze wappert een beetje met haar Vitontasje en kijkt met dodelijke blikken naar de toeterende automobilisten.

Donderdag was het raak. De zwanen puber was midden op de rijbaan gaan zitten, in een uitdaging met de passerende automobilisten. Ik zag een paar eenden hoofdschuddend uit de sloot opkijken, zij hadden een broertje dood aan dat soort uitsloverij. De zwaan hield al blazend zo’n 30 auto’s op afstand, totdat een stevig gebouwde monteur zijn Caddy tegen de kin van de zwaan parkeerde. Hij joeg het beest de berm in en reed snel weer door. Niet veel later kwam de dierenambulance en twee paar wollen sokken stapten geschrokken uit om de zwaan te onderzoeken. Behalve een flinke deuk in zijn ego was er niets aan de hand. De dierenbroeders dropen af.

Het tafereel herhaalde zich die dag nog eens drie keer. Zo rond half vijf stonden de dappere dierenredders er weer. Luid schreeuwend tegen de eigenwijze zwaan die nog te beroerd was om richting sloot te wandelen. Pas nadat er een vangnetje uit de gele bus kwam was het welletjes. De zwaan ging richting sloot.

Als steun en bedankje voor het leedvermaak voor de deur nodigden wij hen uit voor een bak koffie. Enigszins benieuwd, en met een vleugje sarcasme vroeg ik haar naar het doorzettingsvermogen om drie keer naar de zelfde rondweg, dezelfde zwaan en dezelfde teleurstelling toe te komen. Ze deed het allemaal voor de natuur. En het welzijn van de zwaan stond voorop. Het inzetten van een vangnetje was een uiterste. Ik vroeg nog of een schot hagel niet veel effectiever was, maar dat begreep ze niet.

Ik weet het nooit met de dierenambulance. Het valt bij mij altijd een beetje in de categorie ‘mooi dat ze er zijn, maar wat heb je eraan’. Het is goed dat ook de dieren geholpen worden, maar een dergelijke terrorzwaan is onverbiddelijk. Een bumper is dan een harde les. Dierenbroeder is goed werk, maar echt wild kan ik er niet van worden. Dieren moeten beschermd worden, maar rondwegzwanen, boomzwerfkatten of speeltuinpoephonden? Wat hebben we daaraan?

Of de zwaan het gaat halen? Het zou toch wat zijn als er deze week iemand voor het dier uitwijkt en op een boom klapt. Wie is er dan nog blij dat ze hem drie keer terug de berm ingejaagd hebben?