“Hij tik al sneller Moe, dus hier komen de jongens nog even tot hij leeg is.” Je verwacht misschien een ordinaire opening of slecht geformuleerde, platte grap, maar het gaat hier over een stukje Hollandsche nostalgie.

We zitten in bergdorpje te nippen van een hete cappuccino en een lokale bolus-achtige-specialiteit. De rust van dit land lijkt voor een moment op de groep neergedaald. We hebben na het quad rijden en treuzelshoppen een plekje gevonden aan het centrale plein voor een gezellig tussendoortje. De groep met vakantiegangers heeft na twee weken werken nu ook nog een paar dagen vrije tijd om daarna weer naar Nederland terug te keren. De dames kletsen wat over de nieuwe voorraad nutteloosheden en ik knipoog wat over de rand van mijn kopje naar de flanerende dames her en der.

“Hey er is hier WiFi!” Alsof er een bom midden in de straat tot brute ontploffing gebracht word. De flarden van wat zojuist nog een gezellig, ongeremd samenzijn was, spatten in het rond en de gespreksstof blaast in het rond. Schijnbaar is er een alarmcode gegevens want iedereen duikt in haar tas of graait in een wijde broekzak. Schermpjes lichten op en de telefoons beginnen ongeduldig te rinkelen. In enkele seconden is de ontspannen sfeer, een gezamenlijk moment waarbij het merendeel eens hardop naar de ander informeerde, voorbij.

Nu het stof gaat liggen en ik weer voorzichtig om mij heen durft te kijken zie ik de puinhopen van ouderwetse rust. Verworden naar een kring vol zombies die ongeduldig naar een hip kastje zitten te turen. Haastige spoed om, blijkbaar wel interessante gesprekspartners, realtime te informeren dat het schuimlaagje op de cappuccino dunner is als we gewend zijn en dat we gezellig in een kring, digitale individuen zitten te wezen.

Ik houd mijzelf al jaren voor dat ik nog jong van geest ben, maar ineens voel ik me oud, leeg en achtergelaten. De drang naar telefoon en internet is tegenwoordig zo groot dat een normaal gesprek onwennig word. Een gesprek, je weet wel, met echte mensen en zo, zonder je duimen tegen een plasticje te drukken.

Vroeger lijkt nog niet eens zo heel ver weg, maar toen ik nog met mijn ouders op vakantie ging, met de boot naar Friesland, toen belde wij nog in een telefooncel. Zo groenkleurig driehoekje ergens centraal in een pittoresk dorpje. Er ging een kaart in de gleuf en we propten ons met z’n vieren tussen de glasplaten in. Fantastisch gezicht van buiten natuurlijk, maar dat scheelde ons niet, we hadden oma aan de lijn… Steevast begon mijn moeder met de opmerking “Wat klink je helder Moe, als of ik naast je sta!” en na een praatje over het weer, de leeggelopen accu en de omgevallen taart, mochten wij in de laatste tikken nog wat euhs en ahs naar Oma knikken. De kaart tikte door het gesprek heen, dus verstond je er weinig meer van, maar je wist dat Oma er spoedig niet meer zou zijn.

Ik heb schijnbaar de laatste boot gemist, want ik heb mijn telefoon uitgezet toen ik in Zuid-Afrika landde. Ik had nog een oude Nokia 3310 met een Afrikaans telefoonnummer uit 2007 (ben regelmatig zelfs door de lokale bevolking uitgelachen met dat ding!) Er waren reisgenoten die direct op het vliegveld een datakaart gingen kopen om vervolgens op Facebook te melden dat ze geland waren. Bij een enkeling is hun telefoon alleen nog bij het douche uit hun handen geweest. Douchen moet nu eenmaal ook gebeuren.

Wat heb ik genoten van geen telefoon, van geen internet, van ff geen afleiding. Maar wat was ik vaak de enige, de ouwe lul, die gast die in een 3310 stond te schreeuwen dat de verbinding slecht was, die mafkees die wilde dieren op de foto zetten in plaats van zichzelf of de maaltijd, ik was een van de weinigen die uit het hoofd 100 km naar de Zulu kerkdiensten reed, zonder Google maps.

Ik gooide ter voorbereiding een landkaart in mijn koffer. De meesten alleen een oplader. Ik genoot van een warme cappuccino, de meesten alleen van de foto. Ik sprak met nieuwe mensen, de meesten alleen met hun followers. Ik telde mijn zegeningen, de meesten alleen hun likes…